In de Kempen wonen, zoals overal, mensen van diverse pluimage. Zij wonen samen en delen dezelfde ruimte. Elke stad of gemeente in de Kempen bestaat als het ware uit vele minderheden die solidair moeten zien samen te leven. Samenleven in een democratische samenleving is samenleven in verschil: tussen armen en rijken, tussen werknemers en werkgevers, allochtonen en autochtonen, mannen en vrouwen, hetero en holebi, ouderen en jongeren, hoog- en laaggeschoolden. Net dat verschil maakt onze samenleving dynamisch. Democratische instellingen zoals het parlement en het sociaal overleg werden ontworpen om aan het samenleven in verschil vorm te geven, met vrijheid, gelijkheid en solidariteit als basiswaarden. Onze idealen en zorgen zijn universeel menselijk: veiligheid en sociale bescherming, een propere leefomgeving, respect, een zekere materiële welstand, het recht op vrije meningsuiting, enz.
Wij streven naar een zo breed mogelijke solidariteit tussen alle mensen
Samenleven in verschil is niet vanzelfsprekend. Er moet iedere dag opnieuw aan gewerkt worden. Het dwingt ons het samenleven te blijven heruitvinden en onze instellingen en overlegorganen telkens opnieuw aan te passen. Ons terugplooien op onze eigen groep is geen oplossing. Het vergiftigt de voedingsbodem waarop de democratie bloeit.We moeten weer opkomen voor solidariteit tussen de mensen. Over die solidariteit moet democratisch worden gepraat en onderhandeld. Het is in dat licht dat ook onze samenleving herdacht moeten worden: lokaal, regionaal, nationaal, Europees en mondiaal.
Think global, act local
We stellen vast dat het debat in de Kempen niet erg verschilt van wat er elders in de wereld gebeurt en duidelijk verband houdt met de mondialisering. Daarom geloven we sterk in de leuze‘think global, act local’. Om de inzet van het debat goed te begrijpen moeten we dus kijken naar de politieke, economische, culturele en sociale verschuivingen die bezig zijn.
Na 30 jaar van neo-liberalisering hebben we volgens ons meer dan ooit nood aan menselijke solidariteit in onze regio en daarbuiten. Wij willen het maatschappelijk middenveld, de gemeenten, de vakbonden en de sociale bewegingen oproepen om een nieuwe politieke agenda op te stellen om de transitie naar een duurzame, solidaire samenleving in gang te zetten.We zijn verontwaardigd over oproepen voor een verlaging van de bedrijfsbelasting, voor fiscale concurrentie, voor het afschaffen van de index of een beperking in de tijd van de werkloosheidsuitkeringen.We zien met lede ogen aan hoe het sociaal beleid en het arbeidsmarktbeleid worden ingeschakeld in een economische concurrentiestrategie.
SFK wil het politieke debat opnieuw aanzwengelen over welke samenleving en welke wereld we willen bewonen
Wij vinden dat de politiek te veel ten dienste staat van de concurrentie en niet van de sociale gelijkheid.Volgens ons moet het beleid dringend meer sociale accenten leggen.We zien overal, ook in de Kempen, een competitie voor investeringen, brains, toeristen en kapitaalkrachtige inwoners.We zijn verontwaardigd dat die concurrentie gevoerd wordt met‘openbare investeringen’(lees: belastinggeld) in milieukosten, belastingvoordelen voor bedrijven en vermarkting van cultuur. Het beleid moet de eigenlijke politieke functie, namelijk gelijkheid en vrijheid creëren voor de burgers, opnieuw opnemen. Het beleid steunt vandaag de ideologie van privatisering en destabiliseert daarmee vitale maatschappelijke activiteiten als kredietverlening, telecommunicatie, post, energiebevoorrading, vervoer, gezondheidszorg, onderwijs enz.
Wij willen niet klagen en schoppen, maar structurele voorstellen doen
Het gaat erom de verschillende en tegengestelde belangen in de Kempen te erkennen, een maatschappelijke uitdrukking te geven en de juiste instellingen te creëren waar onderhandelingen ontstaan en compromissen gesloten worden. Het gaat erom de juiste Kempische tafel te knutselen waar de diverse geledingen van de samenleving plaats kunnen nemen om met de beste kansen rechtvaardige akkoorden op te stellen.We willen een grondige discussie op niveau van de reële problemen, kijkend door een globale lens, met oog voor sociale rechtvaardigheid, democratische controle en radicale duurzaamheid. (Vooruitgroep, 2012)
Wij willen een economie die ten dienste staat van het welzijn van mensen. De economische ontwikkeling moet meer gericht zijn op sociale noden en niet op groei om de groei en het verhogen van aandeelhouderswaarde
Op federaal en Vlaams niveau zien wij achter alle mooie volzinnen over de warme Vlaamse samenleving een uitgesproken neoliberaal economisch model en een nauwelijks gecamoufleerde poging om ons publiek sociaal zekerheidsstelsel te ontmantelen en te vervangen door een goeddeels geprivatiseerd verzekeringsstelsel.Vlaanderen in actie is er op gericht vanVlaanderen een economische topregio te maken in de zin van Darwins‘struggle for life’met Europa en de wereld, desnoods ten koste van zwakke regio’s.We ontwaren achter de ronkende verklaringen een egocentrisch economisch regionalisme waarbij voor bedrijven en beleggers alles wordt gedaan, aan werknemers steeds hogere eisen worden gesteld, bijvoorbeeld qua competitiviteit, langer en meer werken, flexibelerzijn, maar zonder evenredige salarisverhoging en waarbij het onderwijs steeds meer instrumenteel gemaakt wordt aan de eisen van de werkgevers en de arbeidsmarkt.
Wij willen behoud van het sociaal overlegmodel en een sterke sociale zekerheid gebaseerd op interpersoonlijke solidariteit
Waar men op aanstuurt is een België ( en een Europa ) dat niet alleen op economisch maar ook op sociaal vlak twee snelheden kent.We zien bijvoorbeeld pogingen om het publieke sociale zekerheidsstelsel te vervangen door een geprivatiseerde verzekering waar iedereen betaalt volgens het risico dat zij of hij vertegenwoordigt. De sociale zekerheid is gebouwd op een combinatie van twee fundamenten: het solidariteitsprincipe (interpersoonlijk solidariteit) en het verzekeringsprincipe. Dit laatste om er voor te zorgen dat hogere inkomens die meer bijdragen, maar niet in dezelfde verhouding kunnen genieten, niet afhaken. Op basis van dit verzekeringsprincipe is er dan ook geen reden om de zwak-keren te ontzien. Daarnaast is het sociale zekerheidsstelsel maar zo sterk als de mate waarin de draagwijdte van haar basis reikt. In deze is het cruciaal om dit stelsel te bestendigen en naar de toekomst zelfs te versterken. De“als wij het maar goed hebben”-mentaliteit staat immers haaks op de grote traditie van solidariteit die zowel de socialistische als de christelijke arbeidersbeweging kenmerkt. Daarom nodigen we alvast de vakbewegingen en het sociale middenveld uit tot kritische waakzaamheid. Ons sociaal overlegmodel zorgt voor een rechtvaardiger verdeling van onze welvaart en voor de nodige politieke stabiliteit. Het sociaal overleg, de sociale zekerheid en de arbeidswetgeving moeten blijven. De economische crisis die we vandaag doormaken neemt een ongeziene omvang aan. Ons sociaal zekerheidsstelsel vangt de ergste schokken op. Dit willen we zo houden.
Solidariteit is een noodzaak in een kapitalistische markteconomie
Solidariteit is voor ons meer dan een waardenkeuze die men al dan niet kan delen. Solidariteit dringt zich op vanuit de sociale effectenvan de marktwerking (Vooruitgroep, 2012). Immers, competitie kent onvermijdelijk winnaars en verliezers. Bovendien leidt de vermarkting van arbeid, natuur, geld en kennis tot de ontbinding van sociale verbanden tussen mensen onderling en tussen mensen en hun leefomgeving. De markt zelf maakt geen samenleving, maar moet stevig ingebed zitten in een samenleving om die laatste niet finaalte ondergraven. De laatste tijd wordt solidariteit, net als in de middeleeuwen, terug meer en meer gezien als liefdadigheid. Solidariteit betekent dan in een ruimhartige bui geven aan de minderbedeelden. Het gaat om een voorwaardelijke solidariteit, want als we de bedelaar met onze aalmoes een drankwinkel zien binnenlopen dan zullen we de volgende keer niets meer geven (Blommaert, 2011). En wanneer ik zelf geen geld op overschot heb, dan zal ik geen aalmoezen geven. Dit beeld van solidariteit past in het neoliberale denken, dat op geen enkele wijze een structureel gegeven is.Voor ons is solidariteit een absoluut elementair beginsel van de wijze waarop onze samenleving georganiseerd is.Vandaag zien we dat heel veel mensen, bedrijven en politici dit elementair beginsel vergeten zijn en er de neoliberale visie op nahouden.Volgens ons is solidariteit een structureel mechanisme van herverdeling van ongelijk verdeelde middelen dat mensen uit de armoede moet houden. Bovendien garandeert het zo enige opwaartse sociale mobiliteit voor mensen uit niet begoede milieus. Solidariteit is een systeem dat te grote onevenwichten in een samenleving compenseert.Transfers, die nu vaak als onrechtvaardig worden beschouwd, zijn nochtans het wezen zelf van solidariteit (Blommaert, 2011). Het is vanzelfsprekend dat de bijdrage aan de gezondheidszorg van iemand die kerngezond is groter is dan zijn behoeften, dus deze kerngezonde mens zorgt voor transfers naar zieke mensen. De kerngezonde mens verwacht dit eveneens terug in geval hij of zij zelf plots ernstig ziek zou vallen.Wij willen solidariteit als institutioneel gegeven behouden en zelfs verder aanmoedigen.
Wij verwachten van de overheid een beleid van sociale innovatie
Om het wat concreter te maken: het beleid dient een gelijkaardige ondersteuning en omkadering te voorzien voor sociale innovatie als voor technologische innovatie en ondernemerschap.We denken bijvoorbeeld aan ondersteuning van de sociale economie, belasting op speculatieve kapitaalstromen (Tobintaks), de sluiting van belastingparadijzen, de bescherming van globale publieke goederen zoals water en schone lucht, het ondergeschikt maken van het internationale handelsbeleid aan sociale en ecologische normen, een vermogensbelasting, herwaardering van het onderwijs als emancipatorisch proces. Kortom, een sociaal Kempenland in een sociaal Europa.
SFK: voor een meer rechtvaardige, democratische en duurzame samenleving
Het is vanuit deze gevoeligheid voor een rechtvaardige verdeling van publieke goederen en kapitaal, dat het Sociaal Forum Kempen is ontstaan. Het is een onafhankelijk platform, een netwerk van mensen en organisaties met verschillende achtergronden en interesses die samen komen vanuit een gevoeligheid voor rechtvaardigheid.We analyseren en ontwikkelen een gezamenlijke visie over thema’s als armoede, arbeid, diversiteit, huisvesting, welzijn, cultuur, milieu, onderwijs, globalisering.Het Forum werd geboren op 14 maart 2011 onder impuls van het departement sociaal werk van de KHKempen. Het idee van het Sociaal Forum Kempen komt van het Europees Sociaal Forum Parijs (2003) en Athene (2006). Onder de titel“een andere wereld is mogelijk!”streven zij naar een sociaal, democratisch, solidair en vreedzaam Europa. Zij rekruteren hun deelnemers uit organisaties, scholen, studenten, sociaal werkers, vredesbewegingen, vakbonden, NGO’s, enz.
Wij willen een dergelijk sociaal netwerk vormen in de Kempen met als doelstellingen: een meer rechtvaardige, democratische en duurzame samenleving; kritisch kijken naar de sociale actualiteit; een maatschappelijk debat creëren; een signaalfunctie voor sociale ongelijkheid vormen; het stimuleren van een maatschappelijk engagement. Mensenrechten en sociale grondrechten vormen onze basis. We zijn geraakt door het sociale onrecht dat we rondom ons zien.We ageren vanuit een positieve ingesteldheid, namelijk vanuit het geloof in de maakbaarheid van de maatschappij, dus vanuit een vertrouwen in maatschappelijke verandering door menselijk engagement. Met 142 leden -waarvan 120 individuele leden en 22 organisatiesen 27 stuurgroepleden werken we vanuit vijf werkgroepen. Onze werkgroepen zijn:“de kritische jongeren: de horzeltjes”;“wonen en beleid”;“vrijwilligers”;“solidair alternatief”;“duurzaamheid en transitie”.
Wij hebben voorstellen tot verandering…
Op de volgende bladzijden concretiseren we onze verontwaardiging en geven voorstellen tot verandering op vlak van duurzaam beleid; inkomen en economie; wonen en energie; arbeid; onderwijs; gezondheid. Deze tekst is van onderuit gegroeid. De werkgroepen inventariseerden de topics waarover leden verontwaardigd zijn en hun voorstellen tot verandering. Deze inventarisaties werden in een tekst gegoten en deze blauwdruk stuurden we naar organisaties en leden met de vraag naar commentaar. Zo groeide deze blauwdruk uit tot een tekst die uitdrukt waar het Sociaal Forum Kempen vandaag voor staat.
Wij vragen dat het beleid – ook het lokaal beleid – haar eigenlijke taak opneemt en dit is het realiseren van lokale veerkracht, sociale gelijkheid en rechtvaardige duurzaamheid
Onze verontwaardiging en voorstellen tot verandering met betrekking tot duurzaam beleid
Het gevoerde beleid is een formele vertaling van de prioriteiten die een maatschappij in haar samenleven legt. Niet alle problemen van mensen worden, gegeven de heersende verhoudingen van macht en ideologie, als even legitiem beschouwd. Sommige ervan mogen als het ware niet bestaan, evenmin als de bevolkingsgroepen die er de drager van zijn. (De Clerck & Devillé, 2011)
Volgens ons schieten onze overheden en politieke partijen zwaar tekort in hun politieke taak. Hun aanpak is er een van technisch beheer van de crisis met als uiteindelijke doelstelling het redden van de neoliberale economische orde. Politiek in tijden van crisis mag volgens ons niet alleen om beheer draaien. In de tweede helft van vorige eeuw zat het Belgische beleid stevig ingebed in een sociale visie over zijn verdelingsvraagstuk, een beleid van algemene tewerkstelling, een algemene verhoging van de levensstandaard en de ontwikkeling van de openbare dienstverlening. Dit blijft echter vandaag ook nog broodnodig, want volgens verschillende studies is de sociale ongelijkheid sterk toegenomen. De miljarden staatssteun aan de banken van het laatste jaar hebben amper banen gered, geen structurele oplossingen gecreëerd en zeker geen sociale herverdeling teweeggebracht. Het actieve overheidsingrijpen dat we de laatste jaren zien is er vooral om de financiëlecrisis te beheren. Een echt politiek debat over de crisis moet volgens ons het herverdelingsvraagstuk als uitgangspunt nemen.
Onze economische antwoorden op de crisis moeten binnen de grenzen van sociale rechtvaardigheid gebeuren en binnen de ecologische gebruiksruimte die ons ter beschikking staat. In een eindig systeem als de aarde is het onmogelijk om eindeloos te groeien. Elke economische activiteit vindt de oorsprong van haar bestaan in het gebruik van menselijke en materiële hulpbronnen. Hulpbronnen zoals fossiele brandstoffen,grondstoffen,energie en voedsel zijn niet eindeloos voorradig. Daarom moeten we hiermee niet alleen efficiënteromspringen maar ook het gebruik ervan drastisch reduceren. Om te komen tot een duurzaam en rechtvaardig niveau van productie en consumptie betekent dit voor een regio als de Kempen dat de totale doorstroom van grondstoffenen (fossiele) energie in onze economische activiteiten met 90% moet verminderen tegen 2050.
Beleidsmakers hebben een grote verantwoordelijkheid om stappen te zetten in de richting van een economie die ten dienste staat van de samenleving, die voorziet in onze huidige en toekomstige behoeften en die een hoge kwaliteit van leven genereert voor iedere Kempenaar. Een Kempische economie die de doorstroom van grondstoffenen (fossiele) energie vermindert met 90% is realiseert de noodzakelijke klimaatneutraliteit, geeft ruimte aan het Zuiden om te groeien en houdt rekening met de eindigheid van de beschikbaarheid van natuurlijke hulpbronnen. Deze economie beoogt een werkelijk rechtvaardige verdeling van de welvaart op mondiaal vlak.Het spreekt voor zich dat we hier spreken over een totaal ander economisch model dat een hoge levenskwaliteit realiseert met inzet van beperkte middelen zodat mensen meer tijd hebben voor maatschappelijke en culturele ontplooiing. Tegelijk is er in dit economisch model ruimte voor andere verdelingsmechnismen dan de vrije markt zoals publieke ruimte, goederen en diensten.
Het Sociaal Forum Kempen wil erover waken dat de lokale politiek, en dan vooral de cultuuren welzijnscomponent, niet geheel gedirigeerd wordt door deVlaamse en federale overheid.Want die beweging tekent zich hoe langer hoe meer af. Lokale politiek is een vorm van politiek die het dichtst bij de burgers staat en waar de burger het meeste vat op heeft. Het is het niveau waarin de burger het meeste vertrouwen blijkt te hebben. Een lokale overheid heeft te maken met problemen die zich dichtbij huis voordoen en met mensen naast de deur. Lokale besturen kunnen beleidsparticipatie van maatschappelijk kwetsbare groepen zeer zeker realiseren. En lokale besturen beschikken over heel wat hefbomen tot verbetering van het leven van maatschappelijk kwetsbare groepen.
Neem nu het nieuwe OCMW decreet. Het decreet wil de regels van de OCMW’s en de gemeenten op elkaar afstemmen, wat wij een goede zaak vinden. Maar deze afstemming gebeurt te veel in het voordeel van de gemeentebesturen. Dit raakt de kern van de opdracht van de OCMW’s: iedereen een menswaardig bestaan garanderen. De gemeenten krijgen die opdracht, zoals ze ook verantwoordelijk zijn voor het onderhoud van de wegen.Wij vinden dat de OCMW’s een aparte rechtspersoon moeten blijven, met een specifiekeopdracht, een afzonderlijk budget en een eigen ambtelijke leiding. Participatie is een noodzakelijke voorwaarde voor democratie. Maar participatie kan vele gedaantes aannemen. De meest voor de hand liggende vorm van politieke participatie is het uitbrengen van een stem tijdens verkiezingen. Maar slechts weinigen zullen stellen dat het uitbrengen van een stem voldoende participatie garandeert op lokaal niveau.
Sherry Arnstein (1969) ontwikkelde een zogenaamde“ladder van politieke participatie”. Zij onderscheidt drie niveaus van burgerparticipatie: pseudo-participatie, symbolische participatie en (mede) beslissingsmacht. Pseudo-participatie is eigenlijk geen participatie. Het is niet omdat een lokale overheid een hoorzitting organiseert, dat de overheid de inbreng van de burgers ook au serieux neemt.Wanneer hoorzittingen eerder worden georganiseerd om de houding van de burger te manipuleren of om de burger een soort van uitlaatklep te geven, zonder ooit de intentie te hebben nota te nemen van de opmerkingen, dan kan men niet van participatie spreken. De symbolische participatie is beperkt tot het adviesrecht van de burger en tot consultatie en informatie door de overheid. Kortom, de burger wordt toegelaten in het begin van het besluitvormingsproces. Burgers kunnen hun mening kwijt over de voorstellen van de overheid. Medebeslissingsrecht betekent dat de burger echte macht in handen heeft. Deze macht kan gedeeld worden met politieke overheden. Meestal zal het macht zijn over een welbepaalde topic.
Medebeslissingsrecht of overlegdemocratie kan met zeer verschillende instrumenten tot uitvoering gebracht worden. Bijvoorbeeld Pratchett (2005) bespreekt de burgerpanels, burgerjury’s, focusgroepen, gemeenschapsplanning en visievorming. De overlegdemocratie bevordert duidelijk politieke participatie, en verstevigt als dusdanig de lokale democratie. Ook de participatiekoffervan deVlaamseVereniging van Steden en Gemeenten (VVSH) en SamenlevingsopbouwVlaanderen biedt concrete mogelijkheden om burgers direct te betrekken bij het besluitvormingsproces (VVSH, 2005) De gebruikte instrumenten hebben meestal ook de eigenschap bijzonder laagdrempelig te zijn. Dit betekent ook dat deze instrumenten een duidelijke educatieve waarde hebben: de burger leert het politieke proces kennen. In een overlegdemocratie kan men er uitdrukkelijk naar streven om minderheidsgroepen zoals migranten, jongeren, vrouwen, e.d. bij het overleg te betrekken. Burgers zijn de ervaringsdeskundigen bij uitstek. Net door deze praktische ervaring zijn zij meer dan ambtenaren of politici in staat om met creatieve oplossingen voor de dag te komen. (Akkerman & deVries, 2008)
Wij stellen voor om maatschappelijk kwetsbare groepen, armoedeverenigingen, buurt- en opbouwwerkprojecten en sociale middenveldorganisaties tijdig te betrekken bij de planning, uitvoering en evaluatie van de strategische meerjarenplanning van de lokale besturen. Lokale overheden kunnen maatschappelijk kwetsbare groepen samenbrengen om de dienstverlening te evalueren en te verbeteren. In tal van gemeentelijke commissies dient er een structurele dit wil zeggen ingebouwde en gegarandeerde aanwezigheid te zijn van maatschappelijke kwetsbare groepen. Autonome middenveldorganisaties zijn voor lokale besturen de best denkbare bondgenoten.
Maar ook de maatschappelijk kwetsbaren zelf moeten als ervaringsdeskundigen ingezet worden, wil men spreken over lokale democratie.Volgens ons zou elke gemeente in samenspraak met armoedeverenigingen, buurten opbouwwerkprojecten en sociale middenveldorganisaties een armoedebarometer en een armoedetoets moeten opstellen. Een armoedebarometer brengt de evolutie van armoede in de gemeente in kaart, zodat enige opvolging mogelijk wordt. Een armoedetoets geeft de mogelijkheid om belangrijke lokale beslissingen – ook binnen zogenaamd harde beleidsdomeinente toetsen aan de gevolgen voor de armen. Aangezien migranten veel meer kans hebben om in armoede te leven, dienen lokale besturen etnisch-culturele minderheden uitdrukkelijk te benaderen in hun armoedebestrijdingsbeleid.
Daarnaast vindt Sociaal Forum Kempen het cruciaal om een ecologisch duurzaam beleid te voeren. Immers,‘Business as usual’is geen optie. De economische crisis, de groeiende kloof tussen arm en rijk, de grondstoffencrisisen de ecologische crisis zijn van die aard dat een totale heroriëntering van ons lokaal en regionaal beleid noodzakelijk is. Meer nog, we zien ons genoodzaakt te bouwen aan een totaal nieuw systeem van samenleven. Het Sociaal Forum Kempen moedigt alle Kempische actoren aan om los van elke ideologie, strekking of geschiedenis een sterke alliantie aan te gaan en concrete lokale experimenten op vlak van productie en consumptie op te zetten die onze regio minder kwetsbaar maken voor de globale crisissen.
Laten we met het middenveld, verenigingen, beleidsmakers, kennisinstellingen en burgers serieuze projecten opzetten om te kijken hoe we deze transitie naar een duurzame samenleving kunnen vormgeven. Als wij een betere toekomst wensen voor onze planeet en haar bevolking, dan is het hoog tijd dat we toekomstprojecten bedenken die rekening houden met de eindigheid van grondstoffen en met de ecologische crisis.Wie duurzaam ontwikkelt, denkt verder dan enkel hier en nu. Duurzame ontwikkeling vergt een structureel-maatschappelijke omschakeling binnen een tijdshorizon van enkele decennia. Die transitie gaat erom een hoge levenskwaliteit te realiseren binnen een lage milieu-impact en een hoge mate van sociale rechtvaardigheid. Dit betekent dat je streeft naar een planeet waar iedereen het goed heeft, zowel vandaag als in de toekomst, zowel hier als elders.
De behoeftes van de minstbedeelden krijgen daarbij bijzondere aandacht, zij zijn de zwakke schakels: voor hen is het immers het minst evident om‘het goed te hebben’. De inspanningen hebben enkel zin als mensen morgen ook nog kunnen beschikken over een gezond milieu en goede levensomstandigheden. Lokale besturen hebben hierbij een voorbeeldfunctie enkunnen ondermeer ecologisch producerende bedrijven op hun grondgebied subsidiëren en stimuleren op diverse manieren; lokale energieproductie voorzien; het gemeentegeld beheren en beleggen bij een bank met een ethisch-duurzaam label; de energetische kwaliteit van sociale (huur)woningen verbeteren, de toegankelijkheid van openbaar vervoer verhogen, groene jobs in de lokale diensteneconomie creëren, gebruik van regenwaterputten promoten, volksof stadstuintjes en de activiteitsgraad van 55-plussers erin verhogen, aantal trage wegen uitbouwen, consumptie van lokale (landbouw-) producten stimuleren door voedselteams te versterkenWe zien nu reeds gemeenten die bijvoorbeeld‘met belgerinkel naar de winkel’steunen, klimaatwijken uitbouwen of een gemeentelijke aanmoedigingspremie geven bij aankoop van herbruikbare, katoenen luiers.
Duurzaamheid is meer dan het reduceren van de ecologische voetafdruk.We beseffendat keuzes in de Kempen implicaties hebben op mogelijkheden en beperkingen van andere regio’s in de wereld. Daarom willen we ons als regio in verbondenheid en gelijkwaardigheid onze verantwoordelijkheid nemen voor problemen in andere regio’s van de wereld.We steunen landen in het Zuiden om infrastructuur, gezondheidszorg en onderwijs uit te bouwen en toegang tot water en voedsel te garanderen voor hun inwoners, ook al betekent dit dat zij hun ecologische voetafdruk hiermee verhogen.We onderschrijven dat alle regio’s in de wereld een gelijkwaardige aanspraak maken op de draagkracht en de milieugebruiksruimte van de aarde. Immers, een rechtvaardig transitieproces betekent dat de geïndustrialiseerde landen ruimte bieden aan de minder ontwikkelde landen om hun welvaartsniveau te doen toenemen.
Ongeveer 20 lokale besturen in Vlaanderen en Brussel nemen nu reeds het Noord-Zuidthema op in hun strategische planning in het kader van Lokaal Sociaal Beleid (Lievens, 2010). Op dit moment doet geen enkele Kempische gemeente dit. Daarom vraagt het Sociaal Forum Kempen aan Kempische gemeenten om doelstellingen en actiepunten van hun Noord-Zuiddienst of hun derdewereldraad op te nemen of samenwerking met lokale vierdepijlerorganisaties (zoals een wereldwinkel) uit te bouwen. In het kader van duurzaamheid stellen wij voor om, naar analogie met de erkenning als‘fair-trade gemeente’, ook een label van‘duurzame gemeente’toe te kennen als de gemeente aan een aantal criteria voldoet. Om als FairTradeGemeente erkend te worden moet men aan zes criteria voldoen. (1) Het lokale bestuur steunt en promoot FairTrade met woorden en met daden. (2) Fairtradeproducten zijn verkrijgbaar in plaatselijke winkels en in de horeca worden ze geserveerd. (3) Lokale scholen, bedrijven en organisaties gebruiken fairtradeproducten en helpen de kennis en betrokkenheid te vergroten. (4)We vinden de campagne in de media; zo voelen handelaars, inwoners, organisaties zich gewaardeerd voor het engagement. (5) Een lokale groep neemt het initiatief om de titel te behalen en zorgt voor continuïteit. (6) de gemeente promoot lokale consumptie en productie van duurzame voedingsproducten.We denken naar analogie hiermee aan een erkenning van“duurzame gemeente”, waarbij men aan diverse objectieve en meetbare parameters op het vlak van duurzaamheid zou moeten voldoen, zoals: een fair trade gemeente zijn; fietsvriendelijkzijn; aan sociale tewerkstelling doen; een voorbeeldfunctie zijn op gebied van energiebeleid; e.a. Men zou een instantie in het leven moeten kunnen roepen, die duurzaamheidsdomeinen bepaalt, die voor elk van die domeinen parameters vooropstelt en die gemachtigd is om de erkenning“duurzame gemeente” toe te kennen.
Daarnaast stelt Sociaal Forum Kempen voor in de beleidsen beheerscyclus van de volgende legislatuur instrumenten van duurzaamheid in te zetten. Bij dit soort instrumenten toetst men de beleidsvoorstellen aan duurzaamheid. Een lokaal bestuur kan kiezen om de duurzaamheidstoets opgesteld door Steunpunt Lokale Agenda 21 te gebruiken. Deze toets scoort, naast een aantal beheersaspecten, de economische, ecologische en sociale aspecten van bepaalde maatregelen (Steunpunt Lokale Agenda21, 2012).Een alternatief instrument is de duurzaamheidsspiegel . De duurzaamheidsspiegel evalueert bestaande maatregelen of toetst de aanwezigheid van duurzaamheidselementen.
Een lokaal bestuur kan ervoor kiezen menselijk kapitaal in te zetten om het transitieproces naar sterke duurzaamheid vorm te geven. Dat kan door een externe procesbegeleider in te zetten of door eigen personeel vrij te maken of inhoudelijk te heroriënteren. Heel wat lokale besturen hebben een duurzaamheidsambtenaar in dienst die meestal redelijk technisch waakt over interne milieuzorg, afvalpreventie, rationeel wateren energiegebruik, bestrijdingsmiddelenreductie, gebruik van duurzame materialen en duurzame mobiliteit. Zijn werkterrein beperkt zich meestal tot de eigen diensten, dus de‘interne’werking. Gent gaat echter een stap verder en heeft een programmaregisseur die verantwoordelijk is voor de opstart, voortgang en voortdurende samenhang van het strategische programma‘Duurzaamheid’. Sociaal Forum Kempen raadt deze strategie aan.
Lokale besturen kunnen nog een stap verder gaan en een veerkrachtambtenaar of transitieambtenaar aanstellen. In deze functie moet hij of zij sociale aspecten van de duurzaamheidstransitie op gang brengen. Zijn taakinhoud bestaat uit handelingsgericht werken met veerkrachtindicatoren. Noodzakelijke competenties daarvoor zijn: ketenzorg, stimuleren van interactieve samenwerking en samenhorigheid, teweegbrengen van lokaal eigenaarschap, uitbouwen van relationele praktijken, aanmoedigen van duurzaamondernemerschap en verhogen van menselijke draagkracht. Het is duidelijk dat er transversaal, dus over alle diensten en sectoren heen, gewerkt wordt. Bovendien kan het niet de bedoeling zijn om alles wat met duurzaamheid te maken heeft, te‘parkeren’bij deze functie zodat andere actoren geen engagement hoeven te nemen.
We willen lokale besturen in de Kempen wijzen op enkele goede voorbeelden met betrekking tot duurzaamheid in het buitenland. Het Energy Descent Action Plan, Kinsale 2021 (Hopkins, 2005) is heel lezenswaardig.‘Themes and Pathways for Energy Descent’uit hetTotnes and District Energy Descent Action Plan uitermate inspirerend voor lokale besturen (Hodgson & Hopkins 2010). Bovendien tonen hun speelse aanpak en beelden over kwaliteit van leven hoe boeiend, warm en menselijk een strategisch planningsdocument kan zijn.
Kortom, een lokaal bestuur heeft de vrijheid om radicaal te kiezen voor duurzaamheid en voor kwaliteit van leven. Het wettelijke kader van het Lokaal Sociaal Beleid is daarvoor geschikt en is een aantrekkelijke methodiek om deze keuze in de praktijk om te zetten. De volgende strategische planningsronde van het jaar 2013 is een historische kans om de transitie op lokaal vlak vorm te geven. Om dat te doen moet het lokaal bestuur een globale omgevingsanalyse opnemen in het planningsproces, samenwerken met (basis)bewegingen en een duidelijke keuze maken. Als deze keuze gemaakt wordt staan er instrumenten, mensen en partnerschappen ter beschikking om in de volgende meerjarenplanning sterke duurzaamheid te realiseren.
Economische ontwikkeling moet gericht zijn op sociale noden en niet op ongebreidelde groei
Onze verontwaardiging en voorstellen tot verandering met betrekking tot inkomen en economie
Wat we vandaag meemaken is het falen van de financiëleglobalisering in het raam van een neoliberaal beleid. Dit falen is een politieke aangelegenheid die een structurele hervorming vraagt. Decennialang werd ieder progressief sociaal en economisch beleid gemuilkorfd door een verwijzing naar mogelijke afstraffingdoor de internationale financiëlemarkten. Het is nu wel duidelijk dat de internationale financiëleactoren het geld niet investeerden in die activiteiten die de welvaart en het welzijn van de bevolking verbeteren, maar integendeel uit winstbejag speculeerden. De bedoeling was snel geldgewin en een snelle transfer van de productie van rijkdom naar de portefeuilles van speculanten. Vandaag is massaal veel overheidsgeld nodig om de sociale ravage van dat systeem op te vangen. Eerst werden de winsten geprivatiseerd, nu worden de verliezen gesocialiseerd. Over de nodige structurele maatregelen moet de discussie nog beginnen. (Vooruitgroep, 2012)
De democratische staat heeft een financiëleen economische opdracht, die de particuliere sector niet wil en niet kan opnemen. Het neoliberale waanbeeld, dat de markt zichzelf kan reguleren met het oog op het algemeen belang, moet de wereld uit. De kredietvoorziening moet volgens ons opnieuw de kerntaak van de overheid worden. Openbare kredietinstellingen moeten ons spaargeld ethisch, duurzaam en veilig beheren. Ze kunnen de overheid bovendien ondersteunen om opnieuw een eigen macro-economisch beleid te voeren en het geld weg te halen uit internationale speculatie en niet duurzame economische activiteiten. Er moeten een Europese en een internationale instantie komen voor toezicht op en de controle van internationale bankactiviteiten, instanties die doorzichtig en democratisch deel uitmaken van de politieke orde.
De rol van de politiek moet zijn om de banksector te reguleren. Dit betekent dat alle transacties gereguleerd -en ook belast!moeten worden. Alle belastingparadijzen en witwascircuits moeten onmiddellijk gesloten worden, het zijn criminele speelpleinen van rijkeluiskinderen. Door brede mobilisatie van heel wat sociale organisaties keurde België in juli 2004 dieTobintaks goed, als enige land in de wereld. Zolang België het enige land is dat de taks goedgekeurd heeft, kan hij echter niet in werking treden.We sluiten ons dan ook aan bij de vraag van de drie grote vakbonden, de NGO-koepel 11.11.11. en een reeks sociale organisaties om een Europese FinanciëleTransactieTaks (FTT) te heffen.Deze vertrekt vanuit een veel bredere belastingsgrond dan deTobintaks: ook aandelen, obligaties, effectenen derivaten zouden mee belast worden. En dan is er nog de notionele interestaftrek die uitgegroeid is tot wettelijk geregelde belastingontduiking. De enigen die beter worden van de notionele intrestaftrek, zijn de bedrijven. En het maakt van België een belastingparadijs. (Mampaey, 2011)
En intussen neemt de armoede in België dramatische proporties aan. Armoede is niet langer een marginaal fenomeen, armoede is doorgedrongen tot grote lagen van de samenleving. Ook mensen met een baan leven vaak in armoede. Cijfers om dit te staven zijn legio. 10,1% van deVlaamse bevolking heeft een inkomen onder de armoedegrens. 29,2% van de alleenstaanden met kinderen stelt gezondheidszorgen uit omwille van financiëleredenen. En sommige groepen zijn bijzonder kwetsbaar: 15,7% van de alleenstaanden leeft in armoede, 22,3% van de eenoudergezinnen en 20,2% van de ouderen. De migranten in onze samenleving hebben de meeste kans om in armoede terecht komen: 54% van de Marokkaanse, 37% van de niet-Europese, 36% Oost-Europese en 33%Turkse mensen leven in België in armoede. (Dierckx e.a., 2011)
Het leefloon is voor de meeste mensen ontoereikend om rond te komen. De budgetstandaard die recent voor België werd ontwikkeld heeft tot doel zo objectief mogelijk te bepalen hoeveel iemand minimaal nodig heeft om op een menswaardige manier aan de samenleving te kunnen participeren (Storms &Van den Bosch, 2009). Deze budgetstandaard ligt voor de diverse typen huishoudens beduidend hoger dan de huidige leefloonbedragenen uitkeringen.We raden dan ook alle hulpverleners aan die budgetstandaard als referentie-norm te hanteren in het kader van de toekenning van aanvullende steun of bij het bepalen van het leefgeld in schuldbemiddeling.
In dat kader kunnen schorsingen van het leefloonvolgens ons niet. Leefloontrekkerszijn immers per definitiemaatschappelijk kwetsbaren. Leefloonwerd juist gecreëerd voor diegenen die overal uit de boot vallen. In de plaats van voorwaarden te koppelen aan het leefloon, dient men positieve triggers in het kader van empowerment te creëren zodat mensen geen leefloon meer behoeven. In elk geval is het inhouden van leefloongeen optie, want het brengt mensen nog dieper in de armoede.
Sociale activering is volgens ons dan weer wel een goede zaak, maar wordt vandaag te eenzijdig ingevuld als het streven naar een job in het reguliere circuit. Opleiding, vrijwilligerswerk en vele andere vormen zijn volwaardige alternatieven. Belangrijk is dat de betrokken persoon zelf mee de keuzes kan maken en dat er tegelijk geïnvesteerd wordt in het welzijn van de mensen: kwaliteitsvolle huisvesting, een waardig inkomen, enz. Sociale activering mag niet verengd worden tot‘aanzetten tot arbeid’, het is veeleer een sociaal recht van de mens te mogen en kunnen participeren aan zijn samenleving op een wijze aangepast aan zijn capaciteiten en mogelijkheden (Rosanvallon, 1995). Een dergelijke invulling van sociale activering opent deuren die zowel de samenleving als de individuele mens ten goede komt.
Sociale economie kan een grote rol spelen om de groeiende armoede en dualisering aan te pakken. Sociale economie gaat om een economisch alternatief dat eerst en vooral de mens centraal stelt. Een onderneming binnen de sociale economie heeft een economische activiteit, want ze verleent een dienst of produceert/verkoopt een product tegen een bepaalde prijs. De bronnen van inkomsten van deze ondernemingen zijn gevarieerd. Het gaat om eigen inkomsten, subsidies door verschillende overheden en klantenbijdragen. Deze ondernemingen moeten aan bepaalde criteria beantwoorden zoals: het realiseren van een sociale meerwaarde (duurzame werkgelegenheid, inschakelen van kansengroepen); voorrang geven aan arbeid op kapitaal; een antwoord bieden op maatschappelijke noden (bijvoorbeeld kinderopvang); arbeid wordt gezien als een instrument voor emancipatie en ontplooiing; arbeid en gezin zijn beter dan in het reguliere circuit op elkaar afgestemd; werknemersparticipatie realiseren.
Sociale economie biedt dus heel wat meerwaarde. Sociale economie is meer dan een sociale correctie, het is dus geenszins –zoals soms gedacht wordt- een soort tweederangs economie. Deze ondernemingen focussen op de realisatie van een sociale meerwaarde, met name de werkgelegenheid van de kansengroepen, zonder echter de economische realiteit uit het oog te verliezen.Want werknemers krijgen zo een alternatieve manier van‘on the job’training en de stap naar de‘reguliere arbeidsmarkt’ verloopt laagdrempeliger. Ondernemingen binnen de sociale economie zijn daarenboven vaak vernieuwend, in product en in methodes, en dat kan een voordeel worden voor de economie. Bovenop bieden deze sociale economie-ondernemingen een kwaliteitsvolle dienstverlening, in eerste instantie aan minder kapitaalkrachtige klanten, zowel particulieren als verenigingen en overheden.
Het wordt tijd dat de bevoegde instanties de nodige maatregelen nemen en meer ruimte bieden voor ondernemingen binnen de sociale economie.We denken dan aan fietsherstelpuntenen andere initiatieven die herstellen in plaats van weggooien, kringwinkels, lokale productie van groenten en kledij, enz. Daarnaast dienen besturen, en zeker lokale besturen, zelf een belangrijke werkgever te zijn van mensen uit maatschappelijk kwetsbare groepen.
(Betaalbaar) wonen is een basisrecht en een noodzakelijke conditie in een welvaartsstaat
Onze verontwaardiging en voorstellen tot verandering met betrekking tot wonen en energie
Een woning ter beschikking hebben waar men zich thuis voelt is een noodzakelijke voorwaarde voor een menswaardig leven. Het recht op wonen is dan ook onderdeel van de Belgische grondwet en van verschillende internationale verdragen. Het recht op wonen is tegelijk ook een opstap voor andere rechten. Een degelijke woning heeft immers ook een positieve invloed op de gezondheid, de mogelijkheid tot sociale contacten, enz. (Steunpunt tot bestrijding van armoede, bestaansonzekerheid en sociale uitsluiting, 2012)
In vergelijking met andere landen is in België het aandeel huiseigenaars vrij hoog. In hetVlaamse gewest is bijna 75% van deVlaamse huishoudens eigenaar van een woning; 24,1% is huurder.Van deze huurders huurt 18,5% op de private huurmarkt en 5,6% op de sociale huurmarkt. Eigendom verwerven wordt in ons land bijzonder sterk aangemoedigd door de overheid, namelijk door middel van fiscalestimuli. Uiteraard komt dit beleid bijna uitsluitend ten goede aan de relatief hoge inkomensgroepen. Bovendien zijn de prijzen voor de aankoop van een woning in België bijzonder sterk gestegen en deze prijsdruk komt dan nog het sterkst tot uiting in het segment van de goedkoopste woningen.Tussen 2005 en 2009 stegen de gemiddelde prijzen met een derde, terwijl de prijzen van de goedkoopste woningen stegen met 51%. (Steunpunt tot bestrijding van armoede, bestaansonzekerheid en sociale uitsluiting, 2012)
Huurders van woningen kennen een beduidend lagere sociaal economische positie dan de kopers van woningen. Er zijn natuurlijk mensen, zoals jongeren, voor wie huren een tijdelijk gegeven is, maar die laten we even buiten beschouwing. De lagere sociaal economische positie van huurders wordt ook geïllustreerd door het veel hogere armoederisico van huurders tegenover eigenaars, met name respectievelijk 29,5% en 9,1%. Op de private huurmarkt is er een tekort aan betaalbare woningen. De huurprijzen zijn hoog en gaan in stijgende lijn.Volgens de Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie van de FOD Economie, bedroeg in België de gemiddelde huur in 2010 € 450. Deze woonkost weegt vaak zwaar door in het huishoudbudget, en dit voor mensen met een laag inkomen des te meer. De armste gezinnen besteden gemiddeld 31,1% van hun inkomen aan huur, bij de rijkste gezinnen gaat het om 17,4%. Als we gaan kijken naar de 20% laagste inkomen kennen 92% van de private huurders een betaalbaarheidsprobleem. Lage inkomens, zoals leefloontrekkers,moeten een groot deel van hun inkomen spenderen aan de huur, namelijk van de helft tot twee derde van het inkomen. (Steunpunt tot bestrijding van armoede, bestaansonzekerheid en sociale uitsluiting, 2012; Heylen en winters, 2010)
België heeft in vergelijking met andere Europese landen een laag aandeel sociale woningen in verhouding met het aantal private huishoudens (Steunpunt tot bestrijding van armoede, bestaansonzekerheid en sociale uitsluiting, 2012).Voor hetVlaamse gewest is dit slechts 5,6%. Nochtans voldoen 39% van deVlaamse huurders (=180 000 gezinnen) aan de wettelijke voorwaarden om in aanmerking te komen voor een sociale huurwoning! De wachtlijsten en wachttijden voor een sociale woning zijn dan ook bijzonder groot. De wachtlijsten voor een sociale huurwoning inVlaanderen bedragen zo’n kleine 100.000 kandidaten. In de Kempen gaat het voor wat de grote sociale huisvestingsmaatschappijen betreft over ongeveer 5000 kandidaten. Dit maakt dat de gemiddelde wachttijd voor een sociale huurwoning oploopt tot meer dan 5 jaar. De uitbreiding van het sociale woningbestand verloopt traag. Het gronden pandendecreet stelt per gemeente een objectief voor sociale huurwoningen voor, dat volgens een opgelegde schaal de gemeente op termijn zou moeten realiseren.
Wij vragen dat elke gemeente tegen het eind van de volgende legislatuur -2018dit aantal huurwoningen minstens zou realiseren, en liefst zelfs meer. Daarnaast willen we er ook op wijzen dat sociale huisvestingsmaatschappijen vandaag een sociale mix voorop stellen. Dit is een goede zaak als er voldoende sociale huisvesting zou aangeboden worden, maar wij denken dat in de huidige context sociale huurwoningen in eerste instantie moeten toegewezen worden aan de meest kwetsbare groepen.We denken dan aan daklozen, ex-gedetineerden, gezinnen met de laagste inkomens, ex-psychiatrische patiënten, enz. Een goed huisvestingsbeleid vereist een verplichte samenwerking tussen verschillende actoren en verschillende beleidsniveaus. De complexiteit van de problematiek behoeft bij uitstek een integrale, en dus onvermijdelijk meerschalige aanpak. Er is meer nood aan een betere samenwerking en interactie elk vanuit eigenheid en complexiteit. Segmentering is in deze een slechte zaak. Lokale besturen dienen samen te werken zodat sociale verhuurkantoren een netwerk vormen dat gebied dekkend is. Daarbij dienen de lokale besturen hun eigen patrimonium dat leeg staat ter beschikking te stellen aan dit netwerk van sociaal verhuurkantoren met het oog op betaalbare huisvesting voor maatschappelijk kwetsbare gezinnen.We denken ook aan een intergemeentelijke centrale aanmeldingsdienst waar kandidaat huurders zich kunnen aanmelden voor zowel de sociale huisvestingsmaatschappij als het sociale verhuurkantoor. De intercommunales kunnen een belangrijke rol spelen in deze bovenlokale, meerschalige samenwerking.
De prijs van de woning is in ons land ook vaak niet in verhouding tot de kwaliteit van de woning. 15,5% van de woningen in België heeft een vochtprobleem en dit komt veel vaker voor bij huurwoningen, zelfs bij sociale huurwoningen, dan bij woningen in eigendom. De slechte kwaliteit van een groot aantal woningen heeft zijn consequenties naar energie en waterverbruik: paradoxaal genoeg worden de bewoners -met lage inkomensjuist het meest geconfronteerd met hoge energieen waterprijzen omwille van de structurele gebreken van hun woning. Met structurele gebreken bedoelen we geen of weinig isolatie, enkele beglazing, enz. Gecombineerd met de stijgende energieen waterprijzen leidt dit tot betalingsproblemen en/ of een beperking van de energievoorziening of zelfs afsluitingen en in sommige gevallen uithuiszetting. (Steunpunt tot bestrijding van armoede, bestaansonzekerheid en sociale uitsluiting, 2012) We zijn ook verbaasd dat woonwagenbewoners, bezetters van leegstaande gebouwen, campingbewoners, thuislozen, enz. vaak repressief worden aangepakt, terwijl het juist mensen zijn die creatief naar oplossingen zoeken om hun woonen financiële problemen het hoofd te bieden.We zouden ze moeten ondersteunen in plaats van te straffen. We vinden dat sociaal buitenwonen -zeg maar het wonen op campings, op woonwagenterreinen of in weekendverblijvenals volwaardige woonvorm erkend moet worden.Voor maatschappelijk kwetsbare gezinnen is dit immers vaak de enige betaalbare en kwalitatief aanvaardbare huisvesting. Wij vinden ook dat elke gemeente rondtrekkende groepen moet kunnen opvangen, dit kan gerealiseerd worden door intergemeentelijke samenwerking en in overleg met de provinciegouverneur. Daarnaast kan een gemeente alternatieve en betaalbare woonvormen zoals Community LandTrust (CLT) en samenhuizen stimuleren door bijv. grond ter beschikking te stellen of dergelijke initiatieven te ontplooien in sociale huisvesting.
Daken thuisloosheid vormt een groeiend probleem in België, ook in de Kempen. Niemand zou uit het huis mogen gezet worden zonder begeleiding en herhuisvestingsmogelijkheid. Dit veronderstelt ook voldoende capaciteit van nooden transitwoningen die ingezet kunnen worden voor crisisopvang. Bovendien kunnen gemeenten leegstand en verkrotting tegengaan via een systeem van sociaal beheer.
Lokale besturen kunnen ook een verschil maken op het vlak van de hoge prijs voor energie en water. Ze kunnen maatschappelijk kwetsbare groepen vrijstellen van gemeentelijke bijdragen voor waterzuivering, een gezamenlijke aankoop van energie organiseren; financieeltussenkomen voor andere verwarmingsbronnen dan elektriciteit en gas. Lokale besturen kunnen het recht op energie realiseren: zij moeten garanderen dat burgers niet worden afgesloten van gas, elektriciteit of water als minimumvoorwaarde voor een menswaardig bestaan. Daarnaast kunnen gemeentes de nijpende woonproblematiek krachtig signaleren naar deVlaamse overheid. Zo leidt het structureel tekort aan sociale huurwoningen tot een verstikkende krapte op de private huurmarkt. Meer sociale huurwoningen bouwen is de boodschap! Ook huursubsidies kunnen de betaalbaarheid vergroten, maar zij dienen dan niet enkel gekoppeld te zijn aan verhuis uit woningen van slechte kwaliteit. Bijgevolg is er nood aan een uitgebreide en uniformeVlaamse huursubsidie.Ten slotte is er nood aan een integraal, uniform en overkoepelendVlaams woonbeleid.
Structurele armoedebestrijding betekent ook: zorgen voor een leefbare woonomgeving. Een gemeente dient ten gronde rekening te houden met kwetsbare groepen en achtergestelde wijken bij het doorvoeren van zijn beleid. Belangrijk in deze wijken -en belangrijker dan in de rijkere wijken-is een kwalitatief groenonderhoud, een doordacht afvalbeleid, een voortdurend onderhoud van speel-
tuigen, een toegankelijk aanbod van buurtwerk, voelbare aanwezigheid van vertrouwde wijkagenten, een doordacht verkeersbeleid, toegankelijk openbaar vervoer, de aanwezigheid van een postkantoor. Uiteraard is de betrokkenheid van de bewoners onontbeerlijk in dit verhaal.
In 2014 zal de woonfiscaliteitgedefederaliseerd worden. Daarbij zal de woonbonus overgeheveld worden naar hetVlaams gewest. Deze overheveling creëert mogelijkheden om nieuwe beleidsinitiatieven te nemen inzake betaalbaar wonen. Zo kan een deel van de woonbonus bij de hoogste inkomens of bij het tweede verblijf afgeroomd worden. Deze middelen kunnen op hun beurt geïnvesteerd worden in meer sociale huisvesting of alternatieve woonvormen (bijv. gronden opkopen en ter beschikking stellen van Community LandTrust). Daarnaast pleiten we voor een uitgebreideVlaamse huursubsidie. Gezien het feit dat ook de huurwetgeving in 2014Vlaamse materie wordt, opperen we dat men deze huursubsidie zal koppelen aan een prijsbeleid dat onder andere kan gevoerd worden in functie van woonkwaliteit. Indien dit niet het geval is, stimuleren we immers de opwaartse prijsdruk. Daarnaast gaat het op die manier over een instrument dat niet enkel de betaalbaarheid, maar ook de woonkwaliteit ten goede zal komen.
Arbeid is dé hefboom voor maatschappelijke participatie
Onze verontwaardiging en voorstellen tot verandering met betrekking tot arbeid
De sociale zekerheid wordt onbetaalbaar en mensen moeten meer en langer werken, daarover staan de kranten dagelijks vol.Van alleVlamingen tussen 20 en 65 jaar heeft 72% een job. Het alternatief is het aantal werkenden te verhogen, waardoor er méér opbrengst is voor de sociale zekerheid. Maar, paradoxaal genoeg willen vele mensen werken maar mogen ze niet: jongeren zonder diploma (zo’n 15% van de jongeren; zie hiervoor onze bijdrage over onze verontwaardiging met betrekking tot onderwijs) hebben niet de juiste arbeidsattitude. Belgen met een vreemde naam of tongval (lees: nietEuropese herkomst) worden door collega’s of klanten mogelijk niet aanvaard en dus niet aangeworven; oudere werknemers zijn te traag om in te stappen; mensen met een handicap zijn niet rendabel genoeg, enz. Het huidige systeem zorgt er met andere woorden voor dat er voor de honderdduizenden“inactieven”geen jobs zijn, of toch geen jobs waarvoor zij zouden geschikt zijn. De eisen die er vandaag aan werknemers gesteld worden, zijn dan ook niet min: jaren ervaring, heel gespecialiseerde functies, lage verloning voor mensen met jaren dienst of een hoog diploma, kennis van één of meerdere andere talen dan de moedertaal, flexibeleinzetbaarheid met wisselende uren en avond/weekendwerk, noem maar op. Het lijkt er haast op dat bedrijven geen mensen meer willen, alleen bovenmenselijke of slaafse werkers. (De Swert, 2011).
Laten we de Kempen op vlak van arbeidsparticipatie eens van naderbij bekijken. Positief is dat de Kempen een relatief laag aandeel jongeren in zijn werkzoekendenpopulatie heeft. Maar verder vertoont de Kempen een analoog beeld als de meeste regio’s inVlaanderen. Onze regio wordt bijvoorbeeld gekenmerkt door een zeer hoog aandeel ouderen in zijn werkzoekendenpopulatie. Enkel de gemeente Merksplas heeft een werkgelegenheidsgraad bij vijftigplussers die hoger is dan hetVlaamse gemiddelde. Balen en Dessel scoren het slechtst met een ouderenwerkzaamheid die slechts tussen de 0,75% en 0,85% is van hetVlaamse gemiddelde. Zoals overal is ook in de Kempen het aandeel laaggeschoolden onder de werkzoekenden aanzienlijk. Onze regio scoort vooral hoog in het aandeel langdurig werkzoekenden (+2 jaar), we kennen bijna 30% langdurig werkzoekenden. Ook met betrekking tot tewerkstelling van personen met een arbeidshandicap behoort de Kempen lang niet bij de beste leerlingen van de klas.Verder valt voor de Kempen de hoge werkloosheidsgraad van Turnhout op. In 2009 was de werkloosheidsgraad in Turnhout 1,6 keer groter dan in Vlaanderen. (Resoc Kempen, 2012) Er zijn zoveel mensen die willen werken, maar niet mogen omwille van: handicap, gebrek aan ervaring, teveel ervaring, te hoge leeftijd, combinatie met een vredevol gezinsleven nastreven, een paar jaar willen uitstappen omwille van mantelzorg of andere persoonlijke redenen, te laag diploma, onaangepaste attitude, enz.Wij zijn van mening dat er veel werkgelegenheid gecreëerd kan worden door werknemers de gelegenheid te geven wat meer persoonlijke keuzes te maken afhankelijk van hun situatie en het eigen levensproject.We denken dan aan deeltijds werken; kansengroepen via gespecialiseerde methodieken (bijv. methodiek appreciërend initiëren) laten deelnemen aan het reguliere arbeidscircuit; een sociaal tewerkstellingsbeleid in de gemeente; waardering van vrijwilligerswerk en mantelzorg (bijv. behoud van job en pensioenopbouw voor een aantal jaren, zodat men makkelijk terug kan instappen); mensen met een handicap een aangepast werkschema geven, enz. Zo zouden onze pensioenen wellicht betaalbaarder blijven, want de kas zou meer gevuld worden. (De Swert, 2011)
Aangepaste activering van laaggeschoolden, mensen met een fysische handicap en mensen met een mentale handicap is nodig enerzijds om onze sociale zekerheid betaalbaar te houden en anderzijds om mensen te laten genieten van enige maatschappelijke participatie. De mono focus op‘rendabiliteit’van werknemers zorgt dat veel mensen uit de boot vallen. Zij voelen zich slecht in hun vel wegens het negeren van hun capaciteiten, vervelen zich en zijn vaak eenzaam. Het gevoel‘er niet bij te horen’ en‘niet goed genoeg te zijn’kan ernstige persoonlijke en ook maatschappelijke gevolgen hebben.We denken dan aan kwaadheid op de maatschappij, het ontwikkelen van allerlei ziektes (die de samenleving ook geld kosten) tot het stellen van crimineel gedrag. Arbeid zorgt voor structuur in het leven, erkenning en zelfvertrouwen, sociale contacten. Kortom, arbeid is meer dan presteren in functie van winstmaximalisatie, het is dé hefboom voor maatschappelijke participatie en welbevinden.Wie niet mee kan, wordt echter zeer snel aan de kant gezet.Werkzoekenden die zeer ver verwijderd zijn van de arbeidsmarkt hebben het enorm moeilijk om job in het reguliere circuit te vinden. In Vlaanderen hebben we een uitgebouwde sociale economie waarmee we hierop proberen in te spelen (LDE, sociale- en beschutte werkplaatsen, …). Deze plaatsen zijn echter veel te beperkt en we hebben inVlaanderen te weinig hefbomen om het probleem te verhelpen. In plaats van de sociale economie verder uit te breiden, zien we een tegenovergestelde beweging. Er gaan heel wat politieke stemmen op om het PWA op te doeken. Dit terwijl het PWA in de Kempen ca 1500 mensen tewerkstelt en tegemoetkomt aan heel wat lokaleen sociale noden en behoeften (schooltoezicht, klaar-overs,…)
Een belangrijke vorm van activering naar een job voor laaggeschoolden zijn art. 60-arbeidzorgplaatsen via de OCMW’s. Het doel van de art. 60maatregel is om mensen die geen recht hebben op bepaalde sociale uitkeringen (zoals werkloosheidsuitkeringen omdat ze onvoldoende arbeidsdagen kunnen bewijzen) de mogelijkheid geven te werken zodat zij in orde zijn met de sociale zekerheid en kunnen doorstromen naar de arbeidsmarkt. De mensen met het art. 60 statuut hebben een goed begeleidingsen activeringsplan nodig waarvoor we meer middelen vragen.We ageren ook tegen de behoorlijk wereldvreemde doelstelling om deze werknemers naar de reguliere arbeidsmarkt te laten doorstromen, gezien volgens onderzoek nauwelijks 1 tot 2 procent dat ook daadwerkelijk kan.
De overheid trekt naar eigen zeggen de inclusie-kaart voor mensen met een handicap, maar weigert tezelfdertijd andere maatregelen dan loonsubsidies (waar nauwelijks gebruik van gemaakt wordt) te nemen om de reguliere arbeidsmarkt toegankelijker te maken. Nochtans was het in het kader van de Lissabon-doelstellingen de bedoeling dat tegen 2010 – wat dus al verleden tijd is tien procent van de werknemers op de reguliere arbeidsmarkt zou bestaan uit werknemers met een (arbeids)handicap. Dat cijfer is in de verste verte niet gehaald. De economische crisis van de voorbije drie jaar heeft de kansen van mannen en vrouwen met een arbeidshandicap een flinkeknauw gegeven. In 2010 had slechts 33% van deVlamingen met een arbeidshandicap een betaalde baan. Dat is minder dan de helft van het gemiddelde.Voor de crisis eind 2008 uitbrak lag het percentage werkende arbeidsgehandicapten nog op bijna 40%. Maar de terugval van de conjunctuur had dus een grote impact op hun jobkansen. Dat alles blijkt uit cijfermateriaal van het departementWerk van deVlaamse overheid. De aanwervingsquota voor arbeidsgehandicapten worden door geen enkel overheidsniveau gehaald. In 2010 werkten in de federale administraties 1,3% personen met een handicap, tegenover een quotum van 3%. In deVlaamse administratie gaat 1,2% van de jobs naar arbeidsgehandicapten, terwijl het streefcijfer 4,5% is, weliswaar pas tegen 2015. Ook de gemeenten en de OCMW’s halen hun opgelegde aanwervingsnormen –respectievelijk 2% en 1,8%– niet. (Samoy, 2011)
Voor de bedrijven uit de privésector gelden geen verplichte aanwervingspercentages voor mensen met een handicap. Hier moeten allerlei stimuli en premies de jobkansen voor mensen met een handicap verbeteren.Totaalcijfers voor de privésector bestaan niet, maar er is wel een bonte waaier aan tegemoetkomingen voor zowel de werkgevers als de werknemers met een handicap. Zo kregen vorig jaar 216 gehandicapten een tussenkomst van de Vlaamse overheid in de kosten van speciaal arbeidsgereedschap, voor 93 anderen was er een tussenkomst voor aanpassingen aan hun werkpost en voor 385 waren er speciale verplaatsingsvergoedingen. En er waren 301 gebruikers van ondersteunende diensten, zoals gebarentolken. Maar deze cijfers – het gaat dus in het totaal om nog geen 1000 mensen inVlaanderen!tonen aan dat werkgevers niet happig zijn om mensen met een functiebeperking aan te werven.Volgens hen ontbreekt het laaggeschoolden en mensen met een arbeidshandicap aan motivatie. Dat dat haast onvermijdelijk is als je geen of nauwelijks kansen krijgt op de arbeidsmarkt, aanvaarden werkgevers niet als excuus. En dus werven ze deze groep mensen niet aan. Het is een duidelijke illustratie van het mechanisme van self fulfillingprophecy. In werkelijkheid is het juist zo dat mensen met een handicap bijzonder gemotiveerd zijn om te werken. Zij geven het beste van zichzelf omdat ze eindelijk‘erkend’worden in wat ze kunnen.
Dan is er nog het aparte circuit van de speciale tewerkstellingsprogramma’s, zoals de sociale en beschutte werkplaatsen.Tegenwoordig zijn er inVlaanderen 67 beschutte werkplaatsen die zo’n 16.000 ‘doelgroepwerknemers’tewerkstellen. Die doelgroepwerknemers zijn personen met een arbeidshandicap die tijdelijk of definitiefniet op de gewone arbeidsmarkt terecht kunnen. Ze krijgen voor hun arbeid het wettelijk gewaarborgd minimumloon.
Hoewel we het concept van de beschutte werkplaatsen zeer genegen zijn, moet ons toch van het hart dat ze zich teveel (moeten) spiegelen aan de algemene economie. Ze worden gaandeweg steeds minder‘sociaal’en steeds meer‘economie’. Beschutte werkplaatsen moeten het statuut vanVZW hebben. Maar ze zijn wel verplicht om op zijn minst‘zonder verlies’te draaien.Wanneer dat niet het geval is zijn ze verplicht managementondersteuning in te kopen bij een adviesbureau. Dat is zelden nodig: beschutte werkplaatsen blijken behoorlijk winstgevend te zijn. In een dergelijke context gaat men algauw die werknemers selecteren die het best renderen. Kort samengevat komt het erop neer dat tegenwoordig net als in de reguliere economie vaak in de beschutte werkplaatsen de regel geldt: wie niet mee kan, vliegt eruit (De Stoop, 2011). In de praktijk betekent dit dat de eventuele werknemers uitgebreid getest en gescreend worden om te k of ze wel in aanmerking komen. Naar onze zin doen beschutte werkplaatsen vandaag dus teveel aan‘creaming’: de sterksten kunnen blijven, de zwaksten gooit men eruit.
Onderwijs is meer dan een naadloze en rendabele instap op de arbeidsmarkt
Onze verontwaardiging en voorstellen tot verandering met betrekking tot onderwijs
Het secundair onderwijs wordt met een aantal problemen geconfronteerd. In 2008 verlieten 14,2% van de schoolverlaters het onderwijs zonder diploma. Bij de jongens was dit zelfs 17,6%; bij de meisjes 10,5%. Nog geen 10 jaar voordien, in 1999, was dit nog maar 12% van de jongeren. De ongekwalificeerde uitstroom stijgt dus. Daarnaast draagt het differentiatieproces-dat bekend staat als het watervalsysteemertoe bij dat technische en professionele richtingen te weinig een positieve keuze vormen en dat de prestaties in basisvaardigheden te sterk samenhangen met socio-economische en cultureeletnische verschillen. (Van Landeghem &Van Damme, 2011) De flexibelearbeidsmarkt stelt nochtans heel hoge eisen van de schoolverlaters.Werknemers moeten vandaag de dag onmiddellijk inzetbaar zijn. Ook daar tracht het onderwijs op in te spelen, maar wordt met heel wat problemen geconfronteerd. Dit gegeven is ook zeer kenmerkend voor de Kempen: van de 2423 nwwz jongeren is maar liefst 1371 (57%) laag geschoold in de Kempen. Dit zet het onderwijs voor enorme uitdagingen, maar ligt hier geen gezamenlijke verantwoordelijkheid onderwijsen arbeidsmarktbeleid?
We mogen ook niet blind zijn voor het feit dat de schoolfactuur aardig doorweegt in een budget van een relatief arm gezin.We vinden dat steden en gemeenten erover moeten waken dat de schoolkosten beperkt blijven. Er moet meer rekening gehouden worden met maatschappelijk kwetsbare groepen, bijvoorbeeld bij de aankoop van boeken en bij studiereizen. Het kan bijvoorbeeld niet dat er elitescholen bestaan die de schoolfactuur omzeilen, bijvoorbeeld door sommige uitstappen als vrijwillig te bestempelen. Kinderen die dan niet meegaan, komen te vaak uit de lagere socio-economische milieus. Boeken zouden altijd gehuurd moeten kunnen worden of op zijn minst dient een samen aankoop gerealiseerd te worden. Om het inschrijvingsrecht voor maatschappelijk kwetsbare groepen te garanderen, dienen gemeenten ervoor te zorgen dat er afstemming is tussen scholen.Waar Lokale Overlegplatforms actief zijn, dienen gemeenten deze te ondersteunen.
Maar om efficiënt in te grijpen op sociale ongelijkheid via het onderwijs komt het secundair onderwijs eigenlijk te laat. Het is essentieel om vooral naar het begin van de schoolloopbaan te kijken en zelfs naar de voorschoolse opvang.Verschillen in socio-emotionele vaardigheden spelen een belangrijke rol en vaardigheden versterken elkaar, zodat er een sneeuwbaleffect ontstaat dat vroeg moet worden aangepakt. De interventies om sociale gelijkheid mogelijk te maken, moeten worden genomen waar ze het meest efficiënt zijn: in het lager onderwijs, in het kleuteronderwijs en via ouderbegeleiding. Voorschoolse programma’s die zich op de ouders richten zijn dan ook zeker zinvol.Wij willen dan ook dat wanneer steden en gemeenten optreden als inrichtende macht, ze scholen uitbouwen als multifunctionele voorzieningen, die naast een leerfunctie ook een gemeenschapsfunctie vervullen.We denken dan op de eerste plaats aan studiebegeleiding en opvoedingsondersteuning voor maatschappelijk kwetsbare gezinnen.
Voor het kleuteren basisonderwijs zijn praktijken en interventies met bewezen positieve effectenop de verdere ontwikkeling voorhanden. Onderzoeken die respondenten blijven volgen op volwassen leeftijd wijzen herhaaldelijk op het belang van kleuterinterventie. Zo toonde onderzoek van Barnett (1993) bijvoorbeeld dat volwassenen die als 3-4-jarige kleuter uit een kansarm gezin een dergelijk programma hadden gevolgd, op de leeftijd van 27 jaar gemiddeld hoger opgeleid waren en minder crimineel gedrag vertoonden dan een controlegroep van volwassenen die als kind ook in een kansarm gezin opgroeiden, maar het programma niet hadden gekregen. Eén van de beste voorspellers van voortijdig schoolverlaten is probleemgedrag (pesten, luidruchtig zijn in de klas, tegendraads gedrag). In Vlaanderen werden recent positieve effecten van de ‘Good Behavior Game’aangetoond. Dit is een programma voor het lager onderwijs waarin de leerkracht wordt getraind in het bevorderen van goed en het verminderen van storend gedrag in de klas.Tevens wordt samenwerking tussen leerlingen met veel goed gedrag en leerlingen met veel storend gedrag bevorderd, zodat de laatste groep kan leren van het goede voorbeeld van de eerste groep. Leerlingen die het programma kregen in het tweede en derde leerjaar lager onderwijs, vertoonden na afloop van die twee jaren een verhoging van taakgericht gedrag in de klas en een vermindering van probleemgedrag, in vergelijking met leerlingen die het programma niet volgden. Ook buitenlandse studies over een gelijkaardig programma, onder meer in publieke scholen met een hoge vertegenwoordiging van leerlingen uit achtergestelde gezinnen in de Verenigde Staten, tonen positieve effecten tot in de jongvolwassenheid. Dit komt tot uiting in minder antisociaal gedrag, betere academische prestaties en een grotere kans op het behalen van een diploma secundair onderwijs (Leflote.a., 2010).
Ondanks het belang dat we hechten aan peuter-, kleuter en lager onderwijs voor het aanleren van essentiële vaardigheden, zien we met verbijstering dat het hoofddoel van het secundair onderwijs verengd wordt tot een naadloze en onmiddellijk rendabele instap op de arbeidsmarkt of in het hoger onderwijs. Het gaat in het secundair onderwijs hoe langer hoe minder om: kritische en geïnformeerde mensen te vormen; democratische burgers te vormen; een mate van autonomie te verwerven, het bevorderen van de emancipatie van mensen. Neen, als het over‘efficiëntie’van het secundair onderwijs gaat, denkt men aan de naadloze en onmiddellijk rendabele instap op de arbeidsmarkt. Onderwijskwaliteit wordt in toenemende mate begrepen in termen van effectiviteit(vooropgestelde leerresultaten/kwalificatiesbereiken) en efficiëntie(met zo weinig mogelijk middelen de vooropgestelde uitkomsten bereiken). Dit betekent dat het onderwijsleerproces in de eerste plaats wordt benaderd als een productieproces dat men analyseert in termen van input en (vooraf te bepalen) output.
Het is niet toevallig dat in een op output en inzetbaarheid gerichte onderwijsvisie het begrip‘competentie’centraal is komen te staan. Competenties worden immers geacht verifieerbareleerresultaten te zijn op basis waarvan men de inzetbaarheid van iemand kan inschatten. Er gaat van het competentie denken een zekere aantrekkingskracht uit omdat men aanneemt dat dit het leerproces concreter, transparanter en meer beheersbaar maakt. Denken in termen van competenties komt tegemoet aan de idee van inzetbaarheid en nuttigheid. Competentiesystemen werden oorspronkelijk geconcipieerd vanuit de managementpraktijk, om meer controle en verantwoording te implementeren. Het begrip werd in het onderwijs geïntroduceerd in de context van het beroepsonderwijs, in de zoektocht naar een manier om het leerproces nauwkeuriger af te stemmen op de beroepspraktijk. De redenering is dat men door concrete competenties aan te leren jongeren beter kan voorbereiden op de concrete praktijk. Uit onderzoek is gebleken dat op korte termijn specifiekehandelingsbekwaamheden de overgang naar de arbeidsmarkt inderdaad vergemakkelijken. Op langere termijn staan concrete competenties echter een flexibeleomschakeling in de weg. (Korthagen, 2004)
Onderwijs veronderstelt meer dan het uitrusten van individuen met competenties die hen in functie van hun talenten maximaal inzetbaar maken op de arbeidsmarkt of in het hoger onderwijs. Onderwijs heeft ook en voornamelijk betrekking op de overdracht van wat een samenleving belangrijk vindt en daarom aan aankomende generaties wenst door te geven om hen in staat te stellen de samenleving te vernieuwen. De school geldt hierbij als de plaats en de tijd waar de interesse voor dit soort zaken en de motivatie om die zaken ter harte te nemen kan groeien. Daarom vinden we het belangrijk dat leerkrachten meer zouden bezig zijn met hun opvoedingstaak en voldoende kennis hebben over maatschappelijk kwetsbare groepen. Arendt (1958) wijst in haar essay‘The Crisis in Education’op het feit dat de school de plaats en de tijd biedt waar een samenleving aan de aankomende generaties overdraagt wat ze essentieel vindt voor het samenleven. De school is een plaats waar jonge mensen de ruimte en de tijd moeten krijgen om op een eigen manier vorm te geven aan de samenleving. Hanah Arendt (1958) zelf formuleert het zo:‘Education is the point at which we decide whether we love the world enough to assume responsibility for it’. Naast het verwerven van basiskennis veronderstelt een goede vorming ook dat leerlingen leren begrijpen wat in onze samenleving, zowel op politiek, cultureel als economisch vlak, aan de orde is. Dit begrip veronderstelt een vertrouwdheid met de gangbare referentiekaders. Zo kan je bijvoorbeeld enkel begrijpen wat vandaag in ons land in politiek opzicht gebeurt, als je de historische kaders kent van waaruit de oppositie tussenVlamingen enWalen kan worden geduid; als je weet om welke historische redenen nationalisme door sommigen als gevaarlijk wordt omschreven en als je weet in welk opzicht economische factoren de tegenstellingen tussen het noorden en het zuiden van ons land versterken.
Kinderen en jongeren zijn de volwassenen van morgen. En volwassenen kunnen (bij) leren om vandaag al de goede weg in te slaan. Daarom is het zinvol dat de huidige sector‘onderwijs en vorming’die zich toelegt op educatie voor duurzame ontwikkeling en door dit te doen zoekt naar lokale stimuli, innovatieve praktijken en activiteiten die een transitiebeweging op gang trekken. De fundamentele problemen zoals de ongelijkheidscrisis, de grondstoffencrisis (piekolie en voedselzekerheid), de ecologische crisis en milieukwaliteit zijn fundamentele uitdagingen die een uitdaging om de een verhoging van de lokale veerkracht vereisen. Het onderwijs moet met andere woorden mee haar verantwoordelijkheid nemen om lokale weerbaarheid te verhogen en de banden tussen de mensen versterken.
Educatie voor duurzame ontwikkeling richt zich op onder meer op de vorming van sociaal kapitaal en het ontwikkelen van maatschappelijke veerkracht. Het gaat om het stimuleren van vaardigheden, niet enkel gefocust op kennis en economische ontwikkeling maar ook op sociale en culturele competenties, de creativiteit in de samenleving en het leren om samen leefbare en duurzame buurten en wijken te realiseren. Educatie voor duurzame ontwikkeling is waarde-gericht, houdt rekening met emotionele aspecten en systeemdenken waardoor het lokale potentieel wordt aangeboord en verrijkt. Leerlingen, scholieren en studenten worden gestimuleerd om in de Kempen mee exerementen en projecten van verandering op te zetten zodat ze leren verantwoordelijkheid op te nemen en van jongs af aan ecologische schuld weg te werken.
Het Sociaal Forum Kempen denkt hierbij bijvoorbeeld aan lokale buurtdiensten door jongeren aan ouderen en vice versa waarbij hun competenties die ze hierbij inzetten worden gevalideerd in hun onderwijs. Bovendien bouwen deze contacten sociaal kapitaal waarbij respect en bekommernis worden gedeeld. Ouderen kunnen jongeren helpen (huiswerk, bijleren), de volwassen jeugd zet zich in voor de kinderen (jeugdwerk, oppas en opvang) of doen boodschappen voor ouderen in de buurt. Uitwisseling inspireert de creativiteit en verhoogt het begrip en de kansen op brede(re) deelname aan het sociale leven. Avontuur en betrokkenheid, groeiende fierheid,vertrouwen en begrip gaan samen in‘levende’leertrajecten die nieuwsgierigheid opwekken, coalities smeden en al doende de kennis verdiepen en verrijken. Maar de vorming breidt zich ook uit naar intergenerationele solidariteit: de praktijk, de kracht en levenservaring van ouderen worden overgedragen in de gemeenschap en gekoppeld aan het spel en de dagelijkse noden van de jeugd. Ruilen en doorgeven zijn het motto voor een sterkere cohesie op lokaal niveau, voor connecties en een‘rijk’netwerk. Er zijn al heel veel kanalen (centra ervaringsgericht onderwijs, methodescholen, prijs voor innovatie, MOS, Brede scholen, Kleur bekennen, Ecocampus…) en ideeën waaruit kan geput worden om enkele trajecten verder uit te werken.(bron:Wonderwijs transitie Gent)
De gezondheidszorg mag niet stiekem geprivatiseerd worden
Onze verontwaardiging en voorstellen tot verandering met betrekking tot gezondheidszorg
Naast de sociale zekerheid –die in ons land in principe iedereen dekt voor gezondheidsuitgaven zien we meer en meer private verzekeringen die stukken van deze zorg gaan overnemen of uitbreiden.
We kennen vooreerst al jaren de klassieke‘hospitalisatieverzekering’die niet onder het stelsel van de sociale zekerheid valt. Het spreekt voor zich dat de relatief hoge inkomens meestal zo’n hospitalisatieverzekering afsluiten en nog vaker betaalt het bedrijf of de werkinstelling deze bijdragen. De lage inkomens vallen hier letterlijk uit de boot: zij zullen bij een ziekenhuisopname of bij een bevalling in de kraamkliniek genoegen moeten nemen met meerdere bedden op één kamer. In dezelfde lijn zien we dat hogere inkomens hoe langer hoe meer ook een‘overlijdensdekking’als verzekering afsluiten en aan‘pensioensparen’doen. Hoewel de verdedigers van deze private verzekeringen stellen dat iedereen toch in dezelfde mate gedekt is door de sociale zekerheid en het maar gaat om‘extra’s, zien we zo toch duidelijk een duale ziekteverzekering ontstaan.
Zo’n duale ziekteverzekering staat haaks op de filosofievan de sociale zekerheid en verontrust ons.Wie het kan betalen, krijgt toegang tot opvang en zorg. Privatisering verschuift de last van de solidaire gemeenschap naar het individu. Op het vlak van sociale rechtvaardigheid stelt zich trouwens nog een probleem. Om winst te realiseren, doet een verzekeringsmaatschappij aan‘risico-selectie’: dit betekent dat deze verzekeringsmaatschappijen vooral geïnteresseerd zijn in de minst zware, weinig complexe problemen, en als het kan in kapitaalkrachtige verzekeringnemers. De hospitalisatieverzekeringen in België tonen al hoe privatisering werkt: wie ooit in de psychiatrie werd opgenomen, of een bekend gezondheidsrisico heeft, krijgt geen (of een veel duurdere) verzekering. Of opnames gerelateerd aan het‘psychiatrische probleem’vallen niet onder de dekking van de verzekering.
Privatisering leidt ook tot problemen wat betreft de‘relevantie’van de zorg: bij meer marktwerking neemt de competitie –de reclame zeg maartussen de zorgaanbieders toe, waarbij het voor de gebruiker niet eenvoudig wordt om de kwaliteit van de zorgverlening goed in te schatten. Het is niet toevallig dat het voorstel voor privatisering in de zorg nu wordt gelanceerd, in tijden van economische en financiëlecrisis. De zorgsector is immers relatief conjunctuur-ongevoelig en wordt door sommige bedrijven als een interessante niche gezien.
Voorstanders van de private verzekeringen zullen opwerpen dat privatisering de kwaliteit en kostenefficiëntiezal verbeteren.Wie vandaag of morgen zorgbehoevend is -en dat zijn wij in principe allemaalmoet weten dat er geen enkel wetenschappelijk bewijs is voor de stelling dat privatisering leidt tot meer toegankelijkheid, betere kwaliteit, meer duurzaamheid en kosteneffectiviteit.Een degelijke oplossing voor een goede gezondheidsverzekering bestaat uit een politieke keuze voor het ter beschikking stellen van voldoende middelen en de uitbouw van een goed gestructureerde, kwaliteitsvolle en toegankelijke zorg. Dit veronderstelt een overheid die het kader creëert waarbinnen de zorg wetenschappelijk onderbouwd kan worden geleverd, een overheid met efficiënteen homogene bevoegdheidspakketten voor wie niet de geprivatiseerde winst, maar de patiënt zelf centraal staat. Een goede praktijk vinden wij de wijkgezondheidscentra. Alle wijkgezondheidscentra onderschrijven een gemeenschappelijk concept: er is multidisciplinaire samenwerking onder één dak zodat integrale zorgverlening gewaarborgd wordt; een gemeenschapsgerichte en territoriale werking; werkt bewust aan structurele samenwerkingsverbanden; naast een curatieve ook een preventieve werking; een haast permanente bereikbaarheid; lage kostprijs met een maximale toepassing van het derdebetalerssyteem en andere alternatieve betalingssystemen; onafhankelijk en pluralistisch.
We willen er nog op wijzen dat op het vlak van de toegankelijkheid van de gezondheidszorg, de gemeenten het verschil kunnen maken.Voor mensen die hun rechten niet kennen of niet gebruiken, kunnen lokale besturen inzetten op vormen van outreachend werken. Hiertoe kunnen volgens ons OCMW’s netwerken uitbouwen met diverse sleutelorganisaties. Langs deze netwerken kunnen OCMW’s informatie verspreiden over hun dienstverlening en kunnen ze signalen opvangen van potentiële rechthebbenden. Gemeenten kunnen investeren in gezondheidspreventie en gezondheidspromotie; het stimuleren van de toepassing van het derdebetalerssyteem; het stimuleren van het toekennen van het Omnio-statuut voor rechthebbenden; bewerkstelligen van samenwerking tussen
de OCMW’s en de gezondheidsinstanties.We willen in het kader van de gezondheidstoegankelijkheid ook wijzen op de mensen zonder papieren die recht hebben op dringende medische hulp. Elke OCMW dient volgens ons een conventie -een lijst van afspraken met de medische sector te hebben (Devillé, 2008). In deze conventie is onder meer opgenomen welke gegevens precies uitgewisseld moeten worden, wat te doen in geval van spoed of in het weekend, welke ingrepen al dan niet vallen onder de regelgeving van‘dringende medische hulp’.
Bibliografie
- Akkerman, A. & M.S. deVries (2008).‘Agendavorming’, in A. Hoogerwerf and M. Herweijer (eds.), Overheidsbeleid, 8th revised edition, Deventer: Kluwer, pp. 63-82.
- Arendt, H., (1958).‘The Crisis in Education’, in Between Past and Future.
- Arnstein, S., (1969).“A Ladder of Citizen Participation,”JAIP,Vol. 35, No. 4, July 1969, pp. 216-224
- Barnett,W.S., (1993).‘Cost-benefitAnalysis’, in Schweinhardt, L.J., H.V. Barnes & D.P.Weikart, Significant Benefits:The High/scope Perry Preschool Study through Age 27, 142-173,Ypsilanti, MI: High/Scope Press.
- Blommaert, J. (2011).‘Waarover socialisten een standpunt zouden moeten hebben’, Dewereldmorgen, 28 maart 2011.
- De Clerck, H. & Devillé, A. (2011). Irreguliere migratie : hoe België voorbij gaat aan deze migratierealiteit.
- In:Timmerman C., Lodewyckx I.,Vanderwaeren E.,Vanheule D. (Eds.), MInteGRATIE : over nieuwe vormen van migratie en integratie. (pp. 191-210). Brussel: UPA.
- De Stoop, K. (2011).‘Beschut in de werkplaats. Maar waartegen?’, Dewereldmorgen, 24 februari 2011. Devillé, A. (2008). Schuilen in de schaduw: mensen zonder wettig verblijf in de Belgische samenleving: een kwalitatieve ‘multi-method’benadering. Mechelen: Kluwer.
- De Swert, G. (2011). Het Pensioenspook. Antwerpen: Epo.
- Dierckx, D.,Vrancken, J., Coene, J. &Van Haarlem, A. (2011). Armoede en sociale uitsluiting – jaarboek 2011. Leuven: Acco.
- Dierickx, G.,Van Assche, D., Buts, M., (2004). Lokaal besturen in de stad: probleemstellende nota ter onderbouwing van een advies van de Hoger Raad voor Binnenlands bestuur over de binnengemeentelijke decentralisatie in Antwerpen. Antwerpen: Universiteit Antwerpen.
- Heylen, K. &Winters, S. (2010). Betaalbaarheid van woning inVlaanderen: de budgetbenadering. Beuven: Steunpunt Ruimte enWonen.
- Hopkins, R. (2010, 05 07).Transition in action. Internetpagina http://totnesedap.org.uk/book/geraadpleegd op 19 juni 2012
- Hopkins, R. (2005). An Energy Descent Action Plan, Kinsale 2021. Internetpagina http://transitioncul- ture.org/wp-content/uploads/KinsaleEnergyDescentActionPlan.pdfTransition Culture, Geraadpleegd op 19 juni 2012
- Korthagen, F., (2004).‘Zin en onzin van competentiegericht opleiden’,Velon:Tijdschrift voor Lerarenopleiders 4:1, 13-23.
- Leflot,G., P.A.C. van Lier, P. Onghena & H. Colpin, (2010).‘The Role ofTeacher Behavior Management in the Development of Disruptive Behavior: An Intervention Study with the Good Behavior Game’, Journal of Abnormal Child Psychology 38, 869-882.
- Lievens, P. (2010). Structuurgericht werken. Geel: KHKempen.
- Lievens, P. (2010).“Lokaal Sociaal Beleid als hefboom voor een duurzaamheidstransitie?”in“Een veerkrachtige samenleving. Sociaal werk en duurzame ontwikkeling”van Jef Peeters [red.]p. 256 tot p.268
- Mampaey, S. (2011).‘Er is geen geld voor sociale politiek’, Dewereldmorgen, 13 augustus 2011. Pratchett, L., (2005).Local Autonomy, Local Democracy and the New Localism, Political Studies, 52, 2, pp. 258-275
- Resoc Kempen (Werkgroep LokaalWerk) (2012). Nota Regionale verschillen op in arbeidsvraag en –aanbod.Turnhout: nota.
- Rosanvallon, P. (1995). La nouvelle question sociale. Repenser l’état-providence. Paris: Edition du Seuil. Samoy, E. (2011). Beleidsbarometer. Uitzichten van categoriaal werkgelegenheidsbeleid inVlaanderen.
- Brussel:Vlaamse overheid, DepartementWerk en Sociale Economie.
- Steunpunt Lokale Agenda21 (2012). Internetpagina www.sla21.be, geraadpleegd op 10 juni 2012. Steunpunt tot bestrijding van armoede, bestaansonzekerheid en sociale uitsluiting (2012). Strijd tegen armoede. Een bijdrage aan politiek debat en politieke actie. Brussel: tweejaarlijks verslag 2010-2011.
- Storms, B. &Van den Bosch, K. (2009).Wat heeft een gezin minimaal nodig? Een budgetstandaard voor Vlaanderen. Leuven: Acco.
- Van Landeghem, G.,Van Damme, J. (2011).Vroege schoolverlaters inVlaanderen. SeminarieVroegtijdig Schoolverlaten 31 mei 2011, Departement Onderwijs enVorming. Brussel, 31 May 2011.
- Vooruitgroep (2012).Teksten van de vooruitgroep. opiniestukken (http://vooruitgroep.wikidot.com/) VVSH (2005) instrumentenbox met 4 publicaties elektronisch beschikbaar op de Internetpagina http:// www.samenlevingsopbouw.be/site/index.php?option=com_content&task=view&id=64&Itemid=2#pr ticipatiekoffer,Geraadpleegd op 19 juni 2012